Globalisering die werkt

boekbespreking door Erik Hutter

Joseph Stiglitz, een van de bekendste economen ter wereld, is voorzitter geweest van president Clintons Raad van Economische Adviseurs en tot januari 2000 was hij hoofdeconoom bij de Wereldbank. Tegenwoordig is hij professor Kapitaalbeheer en Economie aan de Columbia Universiteit in New York. In 2001 kreeg hij de Nobelprijs voor economie. Hij heeft de volgende boeken op zijn naam staan: Globalization and Its Discontents (“Globalisering en de bezwaren”), The Roaring Nineties (“De woelige negentiger jaren”) en in 2006 Making Globalization Work, The next steps to global justice (“Globalisering laten werken, de volgende stappen op weg naar mondiale rechtvaardigheid”). Hier volgt het eerste gedeelte van de boekbespreking.

In het begin van de jaren ’90 werd globalisering door veel economen en politici met gejuich begroet. In zes jaar tijd was de kapitaalstroom naar de ontwikkelingslanden verzesvoudigd. Globalisering, zo was de gedachte, zou van iedereen, zowel in de ontwikkelde als in de ontwikkelingslanden, een winnaar maken.
De eerste grote protesten tegen globalisering, in Seattle [VS] in december 1999, kwamen dan ook als een zeer grote schok voor de pleitbezorgers van de vrije markt. Globalisering was erin geslaagd burgers over de hele wereld te verenigen – maar tegen globalisering. Fabrieksarbeiders in de Verenigde Staten zagen hun banen bedreigd door goedkope importen vanuit China. Boeren in de ontwikkelingslanden zagen zich in hun voortbestaan bedreigd door zwaar gesubsidieerde landbouwproducten uit de rijke landen. Aids-activisten zagen dat nieuwe handelsverdragen de medicijnprijzen opstuwen tot een niveau dat voor de meesten in de wereld onbereikbaar is. Milieu-organisaties vroegen aandacht voor de negatieve gevolgen van globalisering voor het milieu. De protesten in Seattle toonden aan dat velen betwijfelen dat globalisering van iedereen, in de ontwikkelde en ontwikkelingslanden, een winnaar maakt.
Globalisering kan iedereen een winnaar maken, zo betoogt Joseph Stiglitz, maar heeft tot op heden dat potentieel nog niet waargemaakt. In 2004 publiceerde de door de internationale arbeidsorganisatie (ILO) ingestelde World Commission on the Social Dimensions of Globalization (“wereldcommissie inzake de sociale dimensies van globalisering”) de bevindingen van een onderzoek in 73 landen. Behalve in Zuid-Azië, de Verenigde Staten en de Europese Unie ging in de periode van1990-2002 overal de werkloosheid omhoog. 59 Procent van de wereldbevolking leeft in landen met een toenemende ongelijkheid, 5 procent in landen met een afnemende ongelijkheid. Zelfs in de rijke landen worden de rijken rijker, terwijl de levensstandaard van de armen daalt.
Op verschillende manieren zorgen de geïndustrialiseerde landen ervoor dat globalisering eenzijdig hun belangen dient.

De twee grote financiële instellingen in de wereld, de Wereldbank en het Internationale Monetaire Fonds (IMF), stammen uit de tijd dat de VS en Europa de alleenheerschappij over de wereld hadden (1944). Hoewel het kolonialisme allang verworpen is, is het nog steeds vriendjespolitiek in de rijke landen waarmee beslissingen tot stand komen. Het hoofd van het IMF is altijd een Europeaan, de nummer twee een Amerikaan en de VS hebben als enige vetorecht. Het stemrecht in het IMF is gebaseerd op het economisch machtsevenwicht van 60 jaar geleden. Het hoofd van de Wereldbank wordt benoemd door de president van de Verenigde Staten. Die benoeming heeft vaak meer te maken met Amerikaanse politieke belangen dan met financieel inzicht — neem bijvoorbeeld de benoemingen van Paul Wolfowitz en Robert McNamara, die beiden minister van Defensie in Amerika waren geweest.
De Wereldbank en het IMF, maar ook andere internationale instellingen, nemen beslissingen die niet in het belang van de ontwikkelingslanden zijn. Maar, zegt Stiglitz, deze instellingen zijn maar beperkt aansprakelijk, want zij worden beheerd door de VS, Europa en andere geïndustrialiseerde landen. De regeringen van deze landen dragen op hun beurt maar een deel van de verantwoordelijkheid, want zij worden gekozen door hun kiezers die de behoeften van het eigen volk boven die van andere landen laten gaan. In een wereld waarin het aantal Amerikaanse slachtoffers in Irak nauwkeurig wordt bijgehouden, maar het veel grotere aantal Irakese slachtoffers aanzienlijk minder stof doet opwaaien, is het niet zo vreemd dat op economisch gebied dezelfde ongelijkheid bestaat. Het verlies van banen en achteruitgang van welvaart in eigen land wordt diep betreurd, maar hoevelen in de rijke landen zullen de vlag uithangen voor toegenomen welvaart in China, India en andere delen van de wereld?
Door globalisering wordt de wereld steeds kleiner en Stiglitz adviseert dat we onszelf steeds meer moeten gaan zien als deel van één wereldgemeenschap. We zouden ons moeten afvragen: wat zouden we eerlijk vinden als we in een ander deel van de wereld woonden? Als we een andere globalisering willen, dan is het nodig dat we op een andere manier mondiaal gaan denken, aldus Joseph Stiglitz.

Handelsbarrières

De asymmetrie tussen de rijke, geïndustrialiseerde landen en de ontwikkelingslanden uit zich ook in de internationale handels- en financiële verdragen die eenzijdig de rijke landen bevoordelen ten koste van de arme landen. Deze verdragen openen wel de markten in de ontwikkelingslanden voor de ontwikkelde landen, maar niet vaak andersom. Na jarenlange onderhandelingen in de Wereld Handelsorganisatie (de WTO) werd in 1994 een akkoord gesloten dat zo scheef was, dat het armste deel van de wereld, Afrika ten zuiden van de Sahara, een verlies leed van 1,2 miljard Amerikaanse dollar per jaar. De ontwikkelde landen (met 15 procent van de wereldbevolking) mochten het genoegen smaken van 70 procent van de voordelen, een jaarlijks bedrag van 350 miljard dollar.
Stiglitz merkt op dat de spelregels van de internationale handel nog meer in het voordeel van de rijke landen zijn veranderd: de handelstarieven die ontwikkelde landen hanteren voor producten uit ontwikkelingslanden zijn vier maal hoger dan de handelstarieven voor producten uit andere ontwikkelde landen. Het bedrag dat arme landen betalen aan deze handelsbarrières is drie maal hoger dan het bedrag dat zij aan ontwikkelingshulp ontvangen.
Joseph Stiglitz pleit voor een systeem van wederkerigheid tussen gelijke partners in plaats van tussen alle handelspartners (zoals nu het geval is): rijke landen moeten hun markten openstellen voor arme landen zonder wederkerigheid te eisen. Ook landen met een middeninkomen zouden hun markten moeten openen voor de minst ontwikkelde landen, maar niet voor de rijkste landen. Geïndustrialiseerde landen kunnen wel de markten voor elkaar openen, want hun economieën kunnen dat aan.

(Voor de volledige tekst zie Share International/Share Nederland, jan./feb. 2007)